Landschapsgeschiedenis Sterckwijck
Opdrachtgever:ADC ArcheoProjecten Uitgevoerd door:Lantschap |
![]() |
Toelichting: Landschapsgeschiedenis Sterckwijck
In 2007 is door het ADC een grote opgraving uitgevoerd in het gebied tussen Boxmeer en Beugen, noordoost Brabant. Begin 2014 is gewerkt aan de verslaglegging van de opgraving, en in dat kader heeft het ADC Lantschap gevraagd het middeleeuwse landschap en de landschappelijke ontwikkeling te beschrijven.
Het gebied tussen Maas en Peel is verdeeld in enkele smalle, langgerekte zones. In de eerste plaats de Maas zelf, met de overstromingsvlakte langs de rivier. Verder bij de rivier vandaan vinden we de Maasterrassen, een overgangszone die bestaat uit pleistocene rivierafzettingen die doorsneden worden door oude Maasmeanders en kleine beekdalen. De derde zone betreft de hogere zandgronden, die vroeger bestonden uit heidevelden, moerassen en veengebieden.

Beugen en Startwijk op de netkaart van de Topographische en Militaire kaart van het Koningrijk der Nederlanden, ca 1845. Het opgravingsterrein Sterkwijck ligt ten oosten van de huidige buurtschap Startwijk.
De inrichting en het gebruik van het gebied door de mens sluiten nauw aan op deze oorspronkelijke terreingesteldheid. In de overstromingsvlakte vinden we graslanden, met als perceelsscheidingen de fraaie Maasheggen. De dorpen liggen in een rij op enige afstand van de rivier op de terrassen die de Maas in het verleden heeft gevormd. Deze gronden zijn wat hoger gelegen zodat hier geen gevaar voor overstromingen te duchten was. Deze zone werd vanouds gebruikt als akkerland. Vaak lagen de akkers in grotere complexen bij elkaar. De beekdalen, die het terrassenlandschap doorsnijden, zijn vaak nog als grasland in gebruik. Op de hogere gronden waren tot diep in de negentiende eeuw uitgestrekte heidevelden en natte broekgebieden te vinden.
Het archeologische onderzoek heeft aangetoond dat de bebouwing van Sterckwijck zich geleidelijk verplaatste naar het westen, een lager gelegen deel van het terrein. Kennelijk was het aantrekkelijker om de nieuwe boerderijen niet op dezelfde plaats te herbouwen, als de oude door brand of bouwvalligheid moesten worden afgebroken. Waarom zocht men de lagere gronden op? Er waren kennelijk redenen om het landschap van Startwijk/Sterckwijck in de loop van de late middeleeuwen opnieuw in te richten.
De verschuiving van de bewoning past in een ontwikkeling die ook elders op de Brabantse zandgronden is aangetoond. Het verlaten van de hogere rug, waarop vroeger de boerderijen van Sterckwijck stonden, heeft wellicht te maken met de wens het areaal bouwland uit te breiden. Door de boerderijen te verplaatsen naar minder goede gronden konden de oude huisplaatsen en erven als bouwland worden gebruikt. De verplaatsing naar de huidige locatie van Startwijk kan echter ook worden bezien in het licht van intensivering van het bodemgebruik. Behalve bemesting en ontginning was ook een betere ontwatering van de gronden een voorwaarde om tot hogere opbrengsten te komen. Het bouwen van nieuwe boerderijen op de huidige plek van Startwijk was wellicht alleen mogelijk door het graven van een waterlossing naar het noordwesten en die aan te sluiten op de Oeffeltsche Raam.
Het huidige Startwijk, dat we mogen zien als de opvolger van de tijdens de opgraving ontdekte middeleeuwse bebouwing, heeft een bijzondere structuur. Twee min of meer parallel lopende straten omsluiten een langgerekte open ruimte die vanouds als grasland in gebruik is. Aan de straten (Hoge en Lage Startwijk) staan de boerderijen en de overige gebouwen. De Hoge Startwijk ligt op de plek waar op de kadasterkaart de zandweg Startwijksche Straat is aangegeven. De oostelijk daarvan gelegen parallelstraat Startwijksche Steeg is omstreeks 1960 verlegd naar de oostkant van de boerderijstrook en heet nu Lage Startwijk.
De centrale ruimte tussen de beide boerderijstroken was in het begin van de negentiende eeuw, gezien de Tranchotkaart, nog niet geperceleerd. Het zal dus als gemeenschappelijke weide in gebruik zijn geweest, wellicht fungeerde het als een grote plaetse (brink) zoals ook elders in Noord-Brabant op enkele plaatsen aanwezig was. Tal van paden door het weiland verbonden de beide boerderijstroken. Opmerkelijk zijn de vele putjes, mogelijk zijn die ontstaan doordat hier ijzeroer uit de grond is gehaald.
Tussen 1810 en 1830 is het weiland keurig verdeeld onder de aanliggende boerderijen. Midden in de centrale ruimte groef men een sloot, die ongeveer zuid-noord loopt en die het overtollige water vervolgens afvoert naar de Oeffeltse Raam.
Publicatie
Verschijnt in de loop van 2014